DE GOSLAR

Het is 5 september 1939, vijf dagen na het uitbreken van de vijandelijkheden tussen Engeland en Duitsland. Een donker schip komt de Surinamerivier op en vraagt asiel. Het is het Duitse 6000-tons in 1929 gebouwde ' turbine-stoomschip ' Goslar, toebehorend aan de Norddeutsche Lloyd dat, naar later bleek, voorgoed ligplaats koos op de reede van Paramaribo.

De kapitein Berkhoff achtte voortzetting van de reis naar Europa niet raadzaam en bleef waar hij was, ondanks het feit dat zijn Chinese bemanning om die reden aan het muiten sloeg en werd afgevoerd waarbij zijn machinist Scharfenberg zich toen al had willen aansluiten. De eerste maanden van de Tweede Wereldoorlog gingen voorbij en de overgebleven Duitse bemanning, 15 man sterk, zocht aansluiting bij de Duitse gemeenschap en sloot vriendschap in de stad, zoals ook met de toenmalige Commissaris van Politie Van Beek. Men zocht elkaar over en weer op, op de wal en op het schip, en wachtte de gebeurtenissen af.

Een gerommel in de ruimen van het bijna lege schip duidde op activiteiten aan boord, doch men schonk er weinig aandacht aan. Dan wordt het 10 mei 1940. Duitsland valt onverhoeds Nederland binnen en het is ook in Suriname oorlog.

Het is de gepensioneerde Lt.Kol. C. Haakmat - in die dagen beroepssoldaat bij het KNIL en ingedeeld bij de gevangeniswacht te Fort Zeelandia altijd bijgebleven hoe hij, na op 9 mei tot laat in de avond een verjaarsfeest bij de Duitse predikant Ds Schmidt, met wie hij in de padvinderij actief was, te hebben bijgewoond, dezelfde Ds Schmidt in de nanacht als gevangene moest bewaken. Vrienden en medewerkers waren plotseling vijanden geworden.

 


Zo moet het ook Commissaris Van Beek moeite hebben gekost zijn kennissen op de Goslar zonder gevoel van medeleven te interneren. In elk geval bleek spoedig dat dit toch niet gerechtvaardigd was, want een op scherp gezet luik in de bodem van het schip was door één der bemanningsleden in een oogwenk geopend, zodat het schip bij het aanbreken van de dag op 10 mei reeds zinkende was. Men had tevoren de kolenvoorraad aan één zijde van het schip gestouwd, vandaar het gerommel, zodat het schip onmiddellijk zware slagzij maakte. In allerijl aangevoerde pompen, waarmede men door in de scheepswand gebrande gaten het water trachtte uit te pompen, hadden niet voldoende capaciteit, zodat het schip nog voor de avond van de 11 e mei plat viel.


De heer J. Douglas, in die tijd Inspecteur van Dienst bij de Politie, herinnert zich de opmerking van de kapitein van de Goslar toen die bij het binnengaan van de gevangenis te Fort Zeelandia omkeek en zei dat redden van de Goslar `ausgeschlossen' was. Commissaris Van Beek, die tevens Havenmeester was, werd mede naar aanleiding van het gebeurde ontheven. De internering Na enkele dagen verblijf te Fort Zeelandia, waar men nogal last had van `Duitsers, waarmede in dit geval wantsen werden bedoeld, kwamen de geïnterneerden onder wie de bemanning van de Goslar terecht in het hoofdgebouw van het R.K. Internaat te Kopiweg voorbij Lelydorp, waar de bekende Pater Ahlbrinck de scepter voerde.

Voor de Troepenmacht in Suriname was er toen onder leiding van Kapt. C. Vinck werk aan de winkel. Onderkomens moesten worden gezocht, ingericht en bewaakt. Overal werd prikkeldraad opgekocht. Zo veranderde het Internaat te Kopiweg in een klein concentratiekamp, waar de in Suriname aanwezige rijksduitsers en later nog Nederlandse dienstweigeraars uit Zuid-Afrika werden ondergebracht, terwijl nabij het historische Jodensavanne een speciaal kamp werd ingericht voor uit Ned. Oost Indië overgezonden leden van de Nationaal Socialistische Beweging.

De ontsnapping.

Ze werkten samen in de tuin en op het erf en sliepen in dezelfde kamer, twee man van de Goslar, de stuurman Boyksen en de machinist Scharfenberg en 'der Dritte im Bunde', Schubert, reeds lang in Suriname wonend en laatstelijk beheerder van de Kerstenboerderij te Beekhuizen. Op een morgen tegen het einde van augustus 1941 wordt als gebruikelijk appèl gehouden op de kamer van Schubert, waar op drie bedden de klamboe nog is neergelaten. De andere kamerbewoners zeggen dat de drie nog slapen en het appèl is voorbij. Zo ging het bijna een week lang, voordat de nodige argwaan gewekt was en de feiten aan het licht kwamen.

De feiten: Boyksen, Scharfenberg en Schubert waren erin geslaagd tijdens het tuinwerk een houten afsluiting in een loostrens onder het prikkeldraad te verwijderen en na het invallen van de duisternis daarlangs te ontkomen. Zij liepen langs de spoorbaan en de Meursweg tot aan Onoribo, waar zij vóór het aanbreken van de dag reeds een korjaal hadden bemachtigd op weg naar de Boven-Suriname. Zij volgden het Cordonpad naar het oosten, kruisten de Commewijne en de waterscheiding met de Araguaya- of Pakirakreek en bereikten daarlangs op zondag 7 september 1941 in de middag de Marowijnerivier. Na een tocht van naar schatting acht dagen en ruim 150 km, waarbij zij een goed gebruik hadden weten te maken van een kompas en een kaart, welke was samengesteld door hun medegevangene de Duitse bosopzichter Rogalli, die in die streken niet alleen goed bekend maar ook een kundig cartograaf was, lag het voor hen vrije Frans Guyana, dat immers sedert juni 1940 tot het pro-duitse Vichy-Frankrijk behoorde, vlak voor hen. We kunnen nu rustig zeggen dat deze tocht dwars door het bos en vrijwel zonder middelen een geweldige prestatie was, welke ook nu nog respect afdwingt.

Eigenlijk zou de vrijheid hun loon hebben moeten zijn, maar zo is het niet gegaan. Een vermoedelijk militair verslag vertelt hoe het wel is gegaan.

 De bosneger Soea, die in de omgeving van de Pakirakreek woont, bevond zich op Zondag 7 September 1941, ongeveer 6 uur n.m. met zijn boot in genoemde kreek, niet ver verwijderd van de Marowijnerivier. Na enkele minuten varen, zag hij iemand zitten op een der uitstekende zandbanken in de kreek. Zodra deze persoon hem opmerkte, stapte hij het water in en zwom naar hem toe. Soea hield zijn boot stil en toen de zwemmer hem genaderd was, deed deze Soea het verzoek, hem en nog twee andere Amerikanen tegen betaling naar de Franse oever te brengen. Op Soea's vraag waar de andere Amerikanen waren, zei de zwemmer, dat deze in het Bosch waren gebleven. Aangezien Soea op de hoogte was van de ontvluchting van drie Duitschers, ging er bij hem een licht op. Hij zei de zwemmer (deze bleek later Schubert te zijn), dat hij terug moest gaan naar de plek waar de twee Amerikanen zich bevonden en dat zij met zijn drieën aan den bosrand, ter hoogte van de plaats waar het gesprek gevoerd werd, op hem moesten wachten, totdat hij terug zou zijn met een grotere boot. Verder deed Soea, door tussenkomst van een anderen bosneger, die voorbijvoer, de in de buurt zijnde bewoners (ook bosnegers) het voorgevallene mededeelden terwijl hij (Soea) bij de Pakiramonding bleef wachten. Na enige tijd kwamen er twee boten met bosnegers die zich aansloten. Allen hadden geweren bij zich. In de ene boot zaten: Abendai, Daljon, Abiten, Asomoege, Djankoso, Joseph en Abagai, terwijl in de andere boot Leni zich bevond. Soea sprak met zijn helpers af, dat hij eerst naar de voortvluchtigen zou toegaan, terwijl de anderen hem op een afstand moesten volgen, omdat hij niet de zekerheid had, dat de Duitschers ongewapend waren. Bleek dit wel het geval te zijn, dan zou hij den anderen een wenk geven, waarop zij zouden moeten toesnellen om hulp te verlenen. Zoals afgesproken, ging Soea naar de plek waar hij de drie 'Amerikanen' zou ontmoeten. Zij waren allen aanwezig. De ene (Schubert) vroeg hem waar de grotere boot gebleven was. Soea zei, dat de grotere boot straks zou komen, maar dat zij voorlopig in zijn boot konden plaats nemen. De drie lui stapten in met hun bagage (zij droegen elk een zak met levensmiddelen op den rug) en naar het midden van de kreek roeiende deed Soea de boot tot ongeveer de helft water scheppen. Soea riep toen om hulp, waarop ook inderdaad `hulp' verscheen. De twee boten met bosnegers die op korte afstand waren blijven wachten (het was donker en ze konden niet worden opgemerkt), snelden toe en de vluchtelingen waren gevangen. Het water werd uit de boot van Soea gehaald en de bagage van de vluchtelingen gedeponeerd in de boot van Leni. Toen Schubert zag dat zij gevangen waren, haalde hij zijn portefeuille te voorschijn en stortte den inhoud in de boot van Soea, met verzoek hem en de anderen nog over te zetten. Soea deed de ontvluchtten in de voorste helft van de boot waarin de zeven gewapende bosnegers zaten, plaats nemen. De boot waarin de Duitschers zaten, werd dus geflankeerd door de twee kleinere boten. Op deze wijze werden zij naar Herminadorp geleid.'

Achteraf beschouwd werd de vlucht pas ontdekt toen de mannen al in de buurt van de Marowijne gedwaald moeten hebben. Vandaar de haastige spoed waarmede soldaat Haakmat, inmiddels in Albina gelegerd, vanuit Albina op patrouille werd gezonden naar de posten en dorpen van de Granmans teneinde de opdracht tot aanhouding der drie 'aloema's' over te brengen.

Een tweede ontsnappingspoging in 1942 uitgevoerd door Schubert en vijf Goslar-bemanningsleden, Boyksen, Scharfenberg, Malinsky, Iwansky en Klug, ditmaal door het graven van een tunnel vanonder het hoofdgebouw naar het buiten het prikkeldraad gelegen begroeide kerkhof, eindigde na enkele uren in het nabijgelegen bos. Voor Schubert, die als de motor van deze uitbraakpogingen werd gezien, werd binnen het kamp een aparte barak gebouwd. Hij herinnert zich dat alles zo haastig toeging dat het gebruikelijke flesje Sulzberger-antikoortsmiddel werd vergeten met een prompte malaria-aanval tot gevolg. De vluchtelingen verhuisden weer naar de Kopiweg, waar het kamp toen werd uitgerust met een dubbele prikkeldraadomheining, wachttorens en lichten. De mannen werden op water en brood gezet.

Zelfs de Surinaamse vrouw van medegevangene Scholze die haar man een taart toezond met de boodschap 'helaas gevat', doelend op de afloop van de vluchtpoging, werd enige tijd opgesloten.

De oorlog ging voorbij, de geïnterneerden gingen naar huis, maar de Goslar bleef. Pogingen rond de vijftiger jaren om het schip te lichten faalden, waarna het in tweeën brak. Tenslotte werd rond 1965 via de afgezanten van Salzgitter in Duitsland de mogelijkheid geopperd het wrak te verwijderen doch men stelde dat het schip sedert 9 oktober 1940 eigendom van het Koninkrijk der Nederlanden was. (GAB 1 1 /10/1940 no. 86.)

Thans is het bruinroestige wrak, in de volksmond beter bekend als Van Beekeiland, een vast baken in de haven van Paramaribo.

 

 

Home Eclips'99 Download Suriname
Luxor Luxor-tempel Hatsjepsoet Op de Nijl < Egypte > Esna-Edfoe Komombo Abu-simbel Sakara
Memphis Gizeh Cairo Hurghada          
Machu picchu Cusco Sacred Valley Lima < Peru > Iquitos (1) Iquitos (2) Iquitos (3) Titicaca
La Paz Uyuni (1) Uyuni (2) Uyuni (3) < Bolivia > Zoutwinning      
Mexico-city Museum Volador Xochimilco < Mexico > Mexico-centro Teotihuacán Taxco Puebla
Cholula Naar Oaxaca Oaxaca Monte Albán   Tule Mezcal Mitla Tehuantepec
El Sumidero San Cristóbal Agua Azul Palenque   Campeche dorpje Uxmal Piñata
Mérida Chichén Itzá1 Chichén Itzá2 naar huis          
  Lens !! Lens !! Kleuren!!   Gastenboek Leuk!! at-home  

 

Tot nu toe betreft het een viertal vakanties: Suriname, Egypte, Peru, Bolivia en Mexico. Verder een kort fotoverslag van de zonsverduistering in 1999 te noord-frankrijk in de buurt van het plaatsje Spincourt. Er is een mogelijkheid om mijn gastenboek te tekenen. Deze homepage is ontworpen door Sander van Kuppevelt (sandervk).

Aantal gast(en) op mijn homepage:
Aantal bezoekers online:
Max: , Datum Max: